Pols en hand

De pols is opgebouwd uit het uiteinde van het spaakbeen (radius) en de ellepijp (ulna) aan de ene zijde, en de verschillende handwortelbeentjes aan de andere zijde. De pols zorgt ervoor dat de hand goed kan bewegen en goede steunname mogelijk is. Naast de beenderige structuren is de pols verder opgebouwd uit kapsel en een hele reeks gewrichtsbanden tussen de verschillende middenhandsbeentjes. De spieren die de pols aansturen liggen voor het grootste deel in de onderarm en zijn vastgehecht op verschillende plaatsen op de pols- of middenhandsbeentjes.

De hand op zich is een ingewikkelde structuur, welke we kunnen onderverdelen in drie zones: de handwortelbeentjes (carpalen), de middenhandsbeentjes (metacarpalen) en de vingers (falangen). De handwortelbeentjes of carpalen bestaan uit 8 verschillende beentjes georganiseerd in twee rijen. Ze zijn onderling via kapsel en gewrichtsbanden met elkaar verbonden. Zij vormen één geheel dat met het uiteinde van de voorarm de pols opbouwt en bewegingen van de pols mogelijk maken. De middenhandsbeentjes of metacarpalen maken het grootst deel van de hand uit en vormen de connectie tussen de handwortelbeentjes en de vingers. De vingers of falangen liggen in het verlengde van de handwortelbeentjes en zijn hieraan bevestigd met ligamenten en kapsel. De beweeglijkheid van de pols en de vingers wordt via strek- en plooipezen mogelijk gemaakt welke vanuit hun spieren in de voorarm vertrekken.

Doorheen de pols en hand verlopen drie belangrijke zenuwen: de medianus, ulnaris en radialis zenuw. Elke zenuw verzorgt een deel van de gevoeligheid en beweeglijkheid van de hand. Deze zenuwen kunnen gekneld zitten op verschillende plaatsen wat een ingreep kan noodzakelijk maken. Voorbeeld hiervan is een knelling van de medianus zenuw in de carpaal tunnel of een knelling van de ulnaris zenuw ter hoogte van de elleboog.